Home » Nieuws & achtergrond » Het niet-nagekomen periodiek verrekenbeding & het te verrekenen vermogen

Het niet-nagekomen periodiek verrekenbeding & het te verrekenen vermogen

5 november 2020

Wie moet wat bewijzen?

Men kan gehuwd zijn in algehele gemeenschap van goederen, of met ingang van 1 januari 2018 een beperkte gemeenschap van goederen. Ook is het mogelijk om te huwen onder het opstellen van huwelijkse voorwaarden. In dit artikel zal het gaan over de huwelijkse voorwaarden, meer specifiek de bewijslastverdeling bij het niet nakomen van het periodieke verrekenbeding dat in vele huwelijkse voorwaarden voorkomt. Op 16 oktober 2020 heeft de Hoge Raad zich namelijk weer uitgelaten over dit vraagstuk. Familierechtadvocaat Marten Arnold legt nader uit.

"Het periodiek verrekenbeding is een afspraak van echtgenoten in de huwelijkse voorwaarden, inhoudende dat de echtgenoten periodiek de overgespaarde inkomsten met elkaar zullen delen."

Het periodiek verrekenbeding

Wat is een periodiek verrekenbeding? Het periodiek verrekenbeding is een afspraak van (aanstaand) echtgenoten in de huwelijkse voorwaarden, inhoudende dat de echtgenoten periodiek (jaarlijks) de overgespaarde inkomsten met elkaar zullen delen. Met overgespaarde inkomsten worden dan bedoeld de inkomsten die de echtgenoten hebben overgehouden na het voldoen van de kosten van huishouding. Wat de kosten van huishouding zijn en uit welk inkomen dit voldaan dient te worden, is door de echtgenoten ook bepaald in hun huwelijkse voorwaarden.

Het periodiek verrekenbeding is eind jaren vijftig van de vorige eeuw geïntroduceerd door een notaris uit Amsterdam, mr. P.W. van der Ploeg. Om deze reden wordt het ook wel het Amsterdamse model genoemd. Achtergrond daarvan was – in zijn visie – dat bij de echtgenoten die buiten iedere gemeenschap gehuwd zijn, (destijds) dit voor de vrouw in zou houden dat zij verstoken zou blijven van (financiële) vooruitgang in het huwelijk. Immers zorgen de huwelijkse voorwaarden voor gescheiden vermogens van de echtgenoten, alwaar de traditionele rolverdeling van echtgenoten  - zeker in die tijd – was dat de man (hoofdzakelijk) werkte en in het inkomen voorzag en de vrouw de verzorging en opvoeding van de kinderen en het huishouden als hoofdzakelijke taak had. Door het periodieke verrekenbeding werd door de echtgenoten afgesproken dat zij het overgespaarde inkomen aan het einde van ieder jaar bij helfte dienden te verdelen. Op die wijze zou zowel de man als de vrouw financiële vooruitgang in het huwelijk realiseren.

 

Niet nakomen van het verrekenbeding

Het periodieke verrekenbeding is vervolgens veelvuldig in huwelijkse voorwaarden opgenomen in de daaropvolgende decennia. Echter, in de praktijk bleek dat de echtgenoten het verrekenbeding niet uitvoerden. Indien men (gelukkig) getrouwd is, wordt er over het algemeen immers niet jaarlijks bij het eten van de oliebollen rond Oud & Nieuw overgegaan tot verdeling van het spaargeld. Bij echtgenoten die gingen scheiden, kwam dus de vraag naar voren hoe om te gaan met het feit dat deze verdeling niet had plaatsgevonden en daarmee ook het gevolg was dat met te verdelen spaargeld door één van beide echtgenoten wel meer vermogen was gerealiseerd door dit spaargeld bijvoorbeeld te beleggen met positief resultaat.

Vele jaren aan rechtspraak tot en van de Hoge Raad is gevolgd, waarbij door de Hoge Raad in 1995 als hoofdregel is beslist dat:

“een periodiek verrekenbeding strekt naar zijn aard ertoe dat hetgeen van de inkomsten van partijen wordt bespaard, periodiek tussen hen wordt verrekend. Laten partijen zo’n periodieke verrekening van inkomsten achterwege, dan is het gevolg daarvan dat bij het einde van het huwelijk ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard, maar ongedeeld gebleven, wordt verrekend.”

Dit heeft met navolgende uitspraken van de Hoge Raad er uiteindelijk toe geleid dat is gaan gelden dat bij het niet uitvoeren van een periodiek verrekenbeding tijdens het huwelijk, bij echtscheiding het volledige vermogen dient te worden verrekend tussen de echtgenoten (los van tenaamstelling), alsof er sprake zou zijn geweest van een gemeenschap van goederen.

 

Wetgeving

Deze jurisprudentie is uiteindelijk wetgeving geworden bij invoering van de Wet regels verrekenbedingen op 1 september 2002. Sindsdien is in de wet, specifiek art. 1:141 lid 3 BW, bepaald dat indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Kort en goed betekent het dat het gehele vermogen verrekend dient te worden, tenzij duidelijk is dat (een deel van) het vermogen is gevormd met inkomen dat niet verdeeld hoefde te worden uit hoofde van het periodieke verrekenbeding.

 

Het bewijsvermoeden

Het voornoemde artikel levert dus een bewijsvermoeden op. Dit bewijsvermoeden houdt in dat, indien het verrekenbeding niet is nagekomen, in de echtscheidingsprocedure door de echtgenoot gesteld kan worden dat al het vermogen verrekend dient te worden en dat hij/zij dit dus niet hoeft aan te tonen. De echtgenoot die zich op deze verrekening beroept, wordt dus een handje geholpen.

Echter, indien de andere echtgenoot meent dat bepaald vermogen niet verrekend hoeft te worden dan kan deze echtgenoot dit aanvoeren. In dat geval zal dit vermogen niet verrekend hoeven te worden tussen de echtgenoten.

In de afgelopen jaren heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over wat deze echtgenoot, die zegt dat er sprake is van niet te verrekenen vermogen, dient te stellen en te bewijzen. Meest recent in haar uitspraak van 16 oktober 2020.

 

De Hoge Raad

Wat deed zich voor in de casus die heeft geleid tot deze uitspraak? In dit specifieke geval was het periodieke verrekenbeding niet nagekomen door de echtgenoten, met als gevolg dat door intreding van het voornoemde bewijsvermoeden het volledige vermogen verrekend diende te worden. Echter stelde de man dat de aandelen in zijn onderneming en een door hem van deze onderneming ontvangen uitkering van Fl. 2.500.000,-- niet behoorden te worden verrekend, omdat dit privé vermogen van de man zou zijn. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de man hierin gevolgd en dat vermogen uitgezonderd van verrekening.

Door de vrouw is cassatie bij de Hoge Raad ingediend en geklaagd dat het oordeel van het gerechtshof uitging van een onjuiste bewijslastverdeling, althans dat zij – op basis van wat de man had aangevoerd ter onderbouwing van zijn stellingen – niet had mogen komen tot dat oordeel.

Hoe heeft de Hoge Raad overwogen ten aanzien van deze klacht? Evenals in haar uitspraken van 3 februari 2017 en 19 april 2019 heeft de Hoge Raad herhaald dat de echtgenoot (in dit geval de man) die het bewijsvermoeden wil weerleggen, aannemelijk dient te maken dat dit specifieke vermogen niet tot het te verreken vermogen behoort. Nu de man dit stelt, mag volgens de Hoge Raad dan ook van hem verwacht worden dat hij aanvoert hoe de uitkering van Fl. 2.500.000.— is gefinancierd en hoe hij de aandelen in zijn onderneming heeft verkregen, en dat hij zo nodig documenten overlegt die dit afdoende onderbouwen.

‘Aannemelijk maken’ betekent dus niet dat de man daadwerkelijk bewijs van het tegendeel moet aanleveren, maar wel dat hij voldoende duidelijk (en dus aannemelijk) moet uitleggen en motiveren waarom er geen sprake is van te verrekenen vermogen. Omdat de man in dit specifieke geval wisselende stellingen heeft ingenomen over de herkomst van de aandelen en de uitkering uit de onderneming, heeft de Hoge Raad overwogen dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd en in het licht van de onderbouwde betwisting van de vrouw het oordeel van het gerechtshof onvoldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het gerechtshof dan ook vernietigd en terugverwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing. 

 

Conclusie

Concluderend is ook na deze uitspraak van de Hoge Raad duidelijk dat niet-nakoming van het periodiek verrekenbeding het bewijsvermoeden doet intreden dat al het aanwezige vermogen verrekend dient te worden én dat de echtgenoot die dit wenst te weerleggen toch echt goed zijn huiswerk moet doen en dit op volledige en eenduidige wijze moet onderbouwen met bewijs. Indien hierin tekort wordt geschoten, dan zal het vermogen bij helfte verrekend (moeten) worden.

Heeft u vragen ten aanzien van dit onderwerp? Bij Van Lelyveld Advocaten hebben wij veel ervaring met de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en verrekenbedingen. Neemt u dus gerust contact op met Marten Arnold.

Heeft u vragen na het lezen?

Wij bellen u graag terug.

Specialisten in personen- en familierecht met hart voor uw zaak

Vooral in het personen- en familierecht kunnen de emoties hoog oplopen. Wij luisteren naar u. We leggen uit wat uw juridische positie is en wat de mogelijkheden zijn. Daarna gaan we in gesprek met de andere partij....

Familierecht

Wettelijke indexering onderhoudsbijdragen

Voor hen die maandelijks een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn/haar minderjarige kind(eren), dan wel levensonderhoud en studie van zijn/haar jongmeerderjarige kind(eren) dan wel in het...

Artikel