Home » Nieuws & achtergrond » Vrijwillig (drang)kader vs. ondertoezichtstelling

Vrijwillig (drang)kader vs. ondertoezichtstelling

18 maart 2022

In een recente uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 8 februari 2022 is in een zaak van advocaat Susanne Wolfert, conform het door haar ingestelde hoger beroep, een verzoek van een ouder strekkende tot een ondertoezichtstelling van haar kind toegewezen.

 

Over wat een ondertoezichtstelling inhoudt, is reeds eerder een artikel geschreven.

 

Een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend door een ouder zelf is op zich uitzonderlijk te noemen en in deze specifieke casus wordt er een afweging gemaakt tussen de hulp in het vrijwillig kader of het drangkader en de hulp in het gedwongen kader. Gelet hierop wordt in onderhavig artikel stilgestaan bij de maatregel ondertoezichtstelling zoals die zich verhoudt tot de hulpverlening in het vrijwillig kader. Voorts wordt uiteengezet om welke reden de rechtbank in eerste instantie het verzoek tot ondertoezichtstelling heeft afgewezen en waarom het Gerechtshof te Leeuwarden dit alsnog heeft toegewezen.

"Als ouder (met gezag) behoor je zelf de beslissingen te kunnen nemen die je voor je kind noodzakelijk acht en de hulpverlening zou enkel een adviserende rol moeten hebben."

Vrijwillig (drang)kader

Een ouder van een kind of jongere die hulp nodig heeft kan in beginsel terecht in het vrijwillig kader. De hulpverlening in het vrijwillig kader wordt vanuit de gemeente gecoördineerd en (indien nodig) gefinancierd en zolang dat goed gaat en passend is hoeft er geen gedwongen hulpverlening ingezet te worden. Pas indien ouders en/of de betreffende jeugdige/het kind aan de in het vrijwillig kader aangeboden hulpverlening onvoldoende medewerking verlenen komt de maatregel van de ondertoezichtstelling in beeld.
Het vrijwillig kader kan echter ook de vorm aannemen van een zogenaamd drangkader, waarin de hulp nog wel vrijwillig is, maar waarin de ouder of de jeugdige/het kind in kwestie eigenlijk weinig te willen/te zeggen heeft. In dat zogenaamd drangkader is er weinig tot geen rechtsbescherming. Als ouder (met gezag) behoor je zelf de beslissingen te kunnen nemen die je voor je kind noodzakelijk acht en de hulpverlening zou enkel een adviserende rol moeten hebben. In sommige gevallen, en zo ook in de onderhavige casus, zie je echter dat de hulpverlening de beslissingen neemt in afwijking van het standpunt van de betrokken ouder. Een ouder heeft dan, anders dan via het klachtrecht, geen mogelijkheid om dergelijke beslissingen te laten toetsen.

Casus

In de onderhavige casus is het betrokken kind in het vrijwillig kader uit huis geplaatst en is er door de hulpverlening bepaald dat het perspectief van het kind niet meer bij de moeder (met gezag) ligt. De moeder is het hier niet mee eens, maar voelt zich hierin niet gehoord. Zij wil graag de samenwerking aangaan met de betrokken hulpverlening, maar ervaart hierin weinig wederkerigheid.

In een procedure die voor deze moeder gelijktijdig liep is er door de rechtbank aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht onderzoek te doen en daarbij ook te kijken naar de  wenselijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling. De Raad is naar aanleiding van dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is, omdat er sprake is van een goede samenwerking tussen de moeder en de in het vrijwillig kader betrokken hulpverlening.

 

Ondertoezichtstelling

Wanneer de Raad geen aanleiding ziet om de rechtbank te vragen een ondertoezichtstelling uit te spreken, kan de ouder dat zelf aan de rechtbank vragen, zie daarvoor artikel 1:255 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). 
Artikel 1:255 BW bepaalt dat:

  1. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
    1. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
    2. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
  2. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.
  3. Indien de raad niet tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat nadat hij een verzoek tot onderzoek als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Jeugdwet heeft ontvangen, deelt hij dit schriftelijk mee aan het college van burgemeester en wethouders dat het verzoek heeft gedaan. De burgemeester kan na ontvangst van die mededeling de raad voor de kinderbescherming verzoeken het oordeel van de kinderrechter te vragen of het noodzakelijk is de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling. De raad voor de kinderbescherming die van de burgemeester zodanig verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de kinderrechter of een ondertoezichtstelling van de minderjarige moet volgen. In dat geval kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling ambtshalve uitspreken.
  4. De kinderrechter vermeldt in de beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.
  5. Indien het verzoek, bedoeld in het tweede lid, niet alle minderjarigen betreft over wie de ouders of de ouder het gezag uitoefenen, kan de kinderrechter dit op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve aanvullen, en deze minderjarigen, mits aan de grond van het eerste lid is voldaan, eveneens onder toezicht stellen.

 

Procedure rechtbank

In de onderhavige casus heeft de moeder een verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank ingediend met als grondslag dat zij zich op het standpunt stelt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat zij de hulpverlening in het vrijwillig kader niet langer toereikend vindt, met name omdat zij niet wordt meegenomen in de beslissingen zoals genomen en dat zij hierin geen mogelijkheid heeft om rechtsbescherming te zoeken.

De rechtbank heeft bij beschikking van 20 augustus 2021 het verzoek van de moeder afgewezen nu naar de mening van de rechtbank niet wordt voldaan aan de vereisten die de wet aan de ondertoezichtstelling stelt. Daaraan legt de rechtbank ten grondslag dat er sprake is van een goede samenwerking tussen de moeder, de pleegouders en de hulpverlening, alsook dat de rechtbank niet de gerechtvaardigde verwachting heeft dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van haar kind weer zelf (volledig) kan dragen.

 

Procedure gerechtshof

De moeder kon zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en het Gerechtshof daarbij gevraagd om alsnog de ondertoezichtstelling over haar kind uit te spreken.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft haar verzoek toegewezen en overweegt daarbij dat in deze situatie het in strijd met de artikelen 8 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is om de minderjarige uit huis te plaatsen in een weliswaar officieel vrijwillig kader, maar feitelijk drangkader. 

Daarom vindt het Gerechtshof dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is zodat in dat kader de onderzoeken kunnen worden gedaan en beslissingen kunnen worden genomen waarbij de moeder de rechtsbescherming heeft die past bij (de uitvoering van) de (ingrijpende) maatregel van uithuisplaatsing en perspectiefbepaling. Of er dan inderdaad sprake is van de voorwaarde als bedoeld in voornoemd artikel kan dan ook in dat juridisch kader worden beslist en getoetst. Daarbij zal een brede beoordeling van de opvoedingsmogelijkheden van de moeder moeten plaatsvinden dus ook, indien het perspectief van de minderjarige bij de pleegouders het meest in zijn belang is, welke plek de moeder dan nog wel in het leven van de minderjarige kan hebben in bijvoorbeeld de vorm van een ruimere omgang met de minderjarige dan zoals deze nu plaatsvindt.
Nu er een ondertoezichtstelling loopt kan er gekeken worden wat het perspectief van het kind is en wat de rol van de moeder daarin nog kan zijn. Indien zij het nu met bepaalde beslissingen niet eens is kan zij deze aan de rechtbank voorleggen. Zij heeft daarmee dus rechtsbescherming, alwaar zij dit in het zogeheten drangkader niet had. Daarmee is een situatie ontstaan waarin de moeder haar positie heeft verbeterd, maar bovenal een beter zicht en toetsing op haar kind is gerealiseerd.
 

Vragen?

Heeft u vragen en/of wilt u graag meer informatie ontvangen over jeugdhulpverlening in het vrijwillig kader en/of een ondertoezichtstelling? Neem dan vooral contact op mr. Susanne Wolfert. Zij helpt u graag verder.

Heeft u vragen na het lezen?

Wij bellen u graag terug.

Specialisten in personen- en familierecht met hart voor uw zaak

Vooral in het personen- en familierecht kunnen de emoties hoog oplopen. Wij luisteren naar u. We leggen uit wat uw juridische positie is en wat de mogelijkheden zijn. Daarna gaan we in gesprek met de andere partij....

Familierecht

Ondertoezichtstelling: wat zijn de criteria?

Wat zijn de mogelijkheden indien u verweer wenst te voeren tegen een verzoek ondertoezichtstelling? Advocaat Susanne Wolfert kan u hier meer over vertellen.

Artikel